Vakgroep Gemengde Media, AKI Enschede
1974 - 2002

 

LOKAAL 55

Tineke Reijnders in gesprek met Maria van Elk over lokaal 55 van de AKI in Enschede
(1983)

Lokaal 55 van de Enschedese Akademie voor Kunst en Industrie is bestemd voor werktentoonstellingen en werkbesprekingen. Iedere week heeft een student vanaf het derde jaar de ruimte tot zijn beschikking: om te werken aan grote objekten, om zijn vorderingen te laten zien en om deze te confronteren met in de eerste plaats zichzelf, met de docente en indien gewenst met publiek binnen de akademie.
De vakgroep grensverleggend onderzoek heeft daarmee een chronisch ruimtegebrek aan de akademie ondervangen.

Het is een initiatief van Maria van Elk (1974), zij streeft ernaar de afstand tussen de student die zich nog in de vormingsfase bevindt en de kunstenaar die op eigen kracht zich in de maatschappij staande moet houden, zo overbrugbaar mogelijk te maken en lokaal 55 is daartoe een belangrijk instrument. Maria van Elk is negen jaar geleden door de studenten uitgenodigd voor een gastkollege en vervolgens door de direktie verzocht om als docente verbonden te blijven. Zij heeft gewerkt aan de zelfstandige positie van een groep studenten onder de noemer ‘grensverleggend onderzoek’, een merkwaardig wetenschappelijke kwalifikatie van een aanpak die zich niet stoort aan de kaders van traditionele disciplines als schilderen, beeldhouwen of architektuur, zodat studenten ook in het werken met gekombineerde materialen en interdisciplinair kunnen afstuderen.
“Naast de kunstenaars die zich uitsluitend bekennen tot één richting of materiaal, zijn er kunstenaars die gebruik maken van de meest uiteenlopende materialen”, verklaart Van Elk. “In deze vakgroep bestaat geen grens tussen de verschillende materialen en technieken en evenmin is er een begrenzing in stijl. Er wordt vanaf het derde jaar gewerkt vanuit een persoonlijk konsept en niet vanuit een ambacht. Omdat het ambacht wel een essentieel fundament is en het uiteindelijk produkt van waarde, kun je van konseptueel echter niet altijd spreken. Een materiaal-beheersing is nodig om tot een juiste uitdrukking te komen. Het medium wordt zo gekozen dat het aansluit bij het onderwerp. Daarbij leg ik geen materiaalgebruik op, aan de affiniteit die een student heeft voor een materiaalsoort wil ik niet komen. Wel zoeken we naar een keuze die congrueert met het onderwerp. Daarbij kunnen ook ekonomische motieven een rol spelen en zal ik iemand nooit dwingen met materialen te werken die financieel onhaalbaar zijn. Het kunstenaarschap moet zich ontplooien op gegevens die voorhanden zijn, dat zal de zelfstandigheid vergroten.
Op de traditionele manier leren studenten imitatief te werken, maar dat heeft niets te maken met de eigen vorm”.

“Hier krijgen de studenten in de basisjaren opdrachten die hen in aanraking brengen met alle vakken. Als later blijkt dat ze een bepaalde ambachtelijkheid missen om hun idee uit te werken, lukt het vrij snel dit gemis op te heffen, omdat ze dan gericht kunnen werken. Ik geef in het tweede jaar kunstbeschouwing en leg daarin de basis voor de vakgroep. Vanuit een bepaald onderwerp of materiaal trek ik lijnen door de geschiedenis”.
“Studenten hebben vaak het idee dat alles al gemaakt is, dat het onmogelijk is daar nog wat aan toe te voegen. Ik tracht aan te tonen hoe rijk de kunst aan mogelijkheden is, hoe groot de diversiteit en hoe er voor ieders idee altijd een plaats zal zijn. De eigen subjektiviteit is net zo belangrijk als een stroming die immers ook is gebed in een veelvoudige subjektiviteit.
Waar het op aankomt is dat het subjektief idee wordt omgezet in een objekt, dus letterlijk wordt geobjektiveerd”.
“Een interdisciplinaire benadering is op zichzelf natuurlijk niets nieuws en is al gemeengoed sinds het monument voor de Derde Internationale van Tatlin, sinds Picasso skulpturen uit gevonden voorwerpen maakte, Duchamp zijn draad liet vallen en Man Ray een naaimachine
inpakte. Maar het is mijn taak om mensen die buiten de geijkte kaders kunst maken, grond onder de voeten te geven en een professionele opleiding te bieden. Waarmee ik vanzelfsprekend niet wil suggereren dat de Rijksakademie weg zou moeten: integendeel: de toekomst van mensen die in de 19e eeuwse traditie zijn opgeleid ziet er momenteel weer rooskleurig uit”.
“Maar dat succes is bedrieglijk want het gaat om ‘ontdekkingen’ door een klein aantal klimaatbepalende en machthebbende mensen”.
“Die persoonlijke inhaalmaneuvres in de schilderkunst worden nu gesublimeerd tot een ontdekking van universele waarheid. Juist omdat grillige bewegingen het kunstbeleid en de musea al lange tijd doortrekken, in die zin, dat allerlei experimenten in een zeer vroeg stadium door de kunstwereld op een formeel platvorm worden gebracht, is het zaak dat de studenten de betrekkelijkheid van de medeverschijnselen kennen, dat de studenten op hun eigen waarde en verantwoordelijkheid worden gewezen. Ik probeer ze te behoeden voor de onaangename ontdekking dat als zij van de akademie komen de mode van nu alweer voorbij is. Onze vakgroep kenmerkt zich door diversiteit. En omdat de struktuur open staat voor de maatschappij heb ik natuurlijk studenten die in de geest van de tijd werken en o. a. schilderen als optreden als performance”.
“Alite Thijsen en Edith Knops werken zo, Jon Kochs en Theo Wittering hebben een tekenaktie, die drie dagen duurde, gehouden in de Gele Rijder in Arnhem.
Theo Wittering gebruikt een manier van beweging weergeven die sterk verwant is aan het stripverhaal en waarmee hij een ongekend visueel lawaai veroorzaakt. Dan realiseer ik me dat deze generatie haar beeldende imaginatie deels heeft ontwikkeld door de stripkultuur. De student is in een kwetsbare positie, twijfelt of hij/zij wel een kunstenaar is als je je zo tussen de verschillende technieken door beweegt. Een werk dat uit eigen opvattingen ontstaat, maar lijkt op dat van een bekend kunstenaar is gauw verdacht. De student bevindt zich in de moeilijkste periode van zijn leven, heeft geen werkruimte, geen geld, weinig ervaring, maar wel veel inzet en inventiviteit”.

Na het tweede jaar, dat nog het karakter draagt van een groepsgebeuren, legt Maria van Elk zich toe op de persoonlijke begeleiding. Haar agenda lijkt een konsultenboek, afspraken in samenhang met de wekelijkse tentoonstellingen staan geboekt tot over een half jaar.
“Ik begeleid ze in hun opvatting, in hun visie over kunst. Die wisselt per individu en daarom ga ik met iedere student regelmatig een persoonlijke discussie aan. Door middel van een gesprek probeer ik helderheid te krijgen over waar ze precies mee bezig zijn, over de vraag of het beeld overeenkomt met de bedoeling, en dan leer ik ze konsekwent te zijn”. Ongeveer dertig 3e, 4e en 5e jaars studenten behoren inmiddels tot de vakgroep, het aantal docenten is evenredig toegenomen: Sigurdur Gudmundsson, Ad Gerritsen, Tom Lenders en Peter van Beveren zijn aan de vakgroep toegevoegd. De individuele aandacht die idealiter acht studenten omvat, is verdeeld over meerdere begeleiders. Tom Lenders geeft de oudere kunstgeschiedenis en Van Beveren richt zich vanuit zijn archief op de kunstbeschouwing van 1960 tot nu. De laatste heeft Edith Knops begeleid bij het tonen van haar buitengewoon karaktervolle werk, dat zij op eigen initiatief in Museum Waterland te Purmerend kon presenteren.
Tom Lenders regelde voor Van Elk's eindexamenkandidaten Tom Bakkers en Bernadette ten Hove een tentoonstelling in de Wetering galerie. Zelf heeft ze in het verleden ook een aantal eindexamententoonstellingen buiten de akademie georganiseerd, wat overigens niet betekent dat een examen automatisch samenhangt met een tentoonstelling. Slechts als de mogelijkheid zich voordoet kan de docent deze zet in de maatschappij ondersteunen.
In lokaal 55 wordt de student gelouterd en klaargestoomd voor latere publiekskonfrontaties. Van Elk: “Wat niet goed is valt meteen op als niet goed en wat kwaliteit heeft valt op als kwaliteit. Soms hebben studenten geen behoefte aan publiek, dan dient een presentatie alleen als graadmeter voor henzelf en voor mij. Zo leren ze argumenteren en verwoorden wat ze in hun werk wel of niet duidelijk hebben gemaakt”.
Zo'n tentoonstelling garandeert een grote concentratie op het werk, er is in het lokaal niets dat de aandacht af kan leiden. Bovendien geeft lokaal 55 de gelegenheid om het werk te fotograferen zodat de ontwikkeling zichtbaar blijft en er bij een eindexamen voldoende dokumentatie aanwezig is. Dit bevordert het versterken van de eigen stellingname.
Omdat deze vakgroep een heel gekompliceerd vormingsproces omvat, waarbij voortdurend wordt gestimuleerd om een eigen lijn te ontwikkelen, is het van groot belang dat de groep klein blijft en de docenten waken voor studenten die deze vakgroep als vluchtheuvel trachten te gebruiken, want dat zou uitlopen op mislukte schilderkunst of architektuur. Ik leid mensen op in een vak en niet in een hobby en daarom is kwaliteit een eerste vereiste. De kwaliteit van beeldende kunst hangt samen met de concentratie die er voor wordt opgebracht.

Maria van Elk
Tineke Reijnders


1983

Klik op deze link om het originele document te bekijken

Afscheidsspeech Maarten Binnendijk
(Adjunct Directeur AKI, Enschede 13 juni 2002)

40 Jaar geleden, in 1962 kwam ik naar de AKI, toen nog een school voor kunstnijverheidsonderwijs. Alles was vooraf bepaald en geregeld. De lesuren, de vakken, de docenten. Er heerste een straf regime. Om 9 uur ging de voordeur op slot. Wie te laat was, was te laat. Dagelijks werden de absenten opgenomen. Iedere afdeling werkte binnen zijn eigen afgebakende terrein. Bram Middelhoek was directeur. Parijs was nog het centrum van de kunstwereld. De academie was in zichzelf besloten, maar de woelingen van de 60-er jaren en het nieuwe elan van “de verbeelding aan de macht” drongen al de AKI binnen. Londen en New York namen de plaats van Parijs over. Een geweldige hoeveelheid nieuwe kunststromingen overspoelden vanuit Amerika Europa. Het waren vooral de studenten, die dat oppakten, dingen opengooiden en grenzen doorbraken. Het was de tijd, dat het directoraat van Middelhoek ten einde begon te lopen. Hij leed aan een ongeneeslijke ziekte.
Joop Hardy nam het roer over en heeft met behulp van een aantal jonge docenten de zaak opgeblazen, de academie uit zijn voegen doen barsten, zoals een kunstenaar vernietigt om te kunnen maken. Nieuwe docenten werden aangetrokken, geboden en verboden afgeschaft. Het was een eruptie van vrijheid, een ongelooflijk vertrouwen in de toekomst. De bomen groeiden tot in de hemel. De chaos als credo. Joop Hardy vroeg Wim van Stek als adjunct- directeur, Wim van Stek vroeg Ab Hofstee, Ab Hofstee vroeg mij. Dat was in 1975 het begin van het einde van die periode. Ik werd gevraagd de avondopleiding nieuw leven in te blazen. Die was op sterven na dood. De interesses van Joop Hardy kwamen meer en meer elders te liggen. Hoogleraar in Delft, voorzitter van bijna iedere commissie van kunst en kunstonderwijs in Nederland. Hij werd steeds meer de grote afwezige. Zijn gezondheid verslechterde. Een conflict ontstond tussen hem en Ab Hofstee, een conflict, dat het bestuur en de Academie bereikte. Joop Hardy voelde zijn tovercirkel doorbroken en dat werd zijn einde. Ab Hofstee vertrok. Wim van Stek zag af van het directeurschap en een machtsstrijd ontstond.



Tevens gaat Maria van Elk vertrekken in het kader van de 59- regeling. Maria, die het concept als kunst binnen de academie geboren deed worden en het onderwijs loskoppelde van werkplaats en techniek. Grondlegger, drijvende kracht en jarenlang coördinator van de afstudeerrichting gemengde media. De laatste jaren deed ze een stap terug. Ze is er aan toe. Ze heeft het verdiend.

Archief

Brief Joop Hardy aan Maria van Elk (10 maart 1980)

Brief verontruste docenten aan directie (28 september 1986)

 

Rijksacademie van beeldende kunsten, Amsterdam
1988

Maria van Elk tijdens een werkbespreking met Hermann Gabler (1988)
foto Ferry André de la porte | collectie Rijksmuseum Amsterdam

 

 

Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam
1974 - 1975