Marginaliën over tijd en Illusie.
"De Tijd" is voor Ria van Elk een van de kondities van een deel van haar tekeningen.
Zij wil dit dan ook zo tekenen dat zij haar resultaat, de neerslag van deze tijd "laat zien"- als een geprojekteerde tijd dus. Ze schrijft niet alleen de gemeten tijd in minuten op maar ook beetje bij beetje vult zij het tijdsverloop- de tijdsduur - met getekende streepjeseenheden.
Toch is - en er lijkt geen ontkomen aan - deze "geprojekteerde tijd" nu niet meer als tijdsverloop aanwezig maar als beeld daarvan. De Duitse filosoof Martin Heidegger stelde, dat tijd niet in het subjekt noch in het objekt aanwezig is, maar "op zich" bestaat en ook de Franse filosoof uit de tijd van het existentialisme, Maurice Merleau Ponty, gaat in zijn in 1945 verschenen boek "Phenomenologie de la Perception" ervan uit dat "de tijd niet in de dingen" bestaat. Hij noemt als voorbeeld een oude tafel met krassen en inktvlekken en konkludeert: "Vanuit zichzelf wijzen de sporen niet terug naar het verleden, ze zijn nu aanwezig en als ik naar aanleiding van hun tekens van welke gebeurtenis dan ook het "toen" kan terug vinden, dan kan ik dat alleen omdat ik door middel van iets anders de zin van het verleden, de betekenis ervan in mij heb".
Het is dus van mijn zicht optijd afhankelijk, of ik Ria van Elk's tekeningen kan vertalen in mijn verbeelding, die mij een illusie van een bepaalde tekentijd geeft.
Illusie heeft zijn eigen tijd.
Met een paar oogwenken kan ik het getekende overzien, maar hoe lang de verbeelding duurt is nergens bepaalbaar. Ria van Elk heeft konkreet haar tekentijd vermeld en met haar tekeneenheden zo verbonden dat ze geen verhaal met een voorstelbaar eigen tijdafloop "vertelt".
En toch blijft de tijd van verbeelding bij de kijker desondanks onbepaald.
In zover heeft ze het principe niet veranderd, dat het "objekfief" aanwezige (de tekening) wordt verplaatst in het "subjektief" aanwezige, waarbij de kwaliteit ervan - hierbij het getekende verloop van het tekenen - zich verandert in een illusie van het tekenverloop.
Antje von Graevenitz (1974) |